“Twijfel over Wet kwaliteitsborging voor het bouwen”

Dit artikel is geschreven door Pieter Plass en overgenomen van LinkedIn

De Eerste Kamer heeft twijfels over de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb). Het is onduidelijk of de beoogde wet ook echt een verbetering is, een verstandige keuze.

Die twijfel is niet weg te nemen met praten, meer uitleg over specifieke componenten en hoe die in samenhang moeten werken.

De praten route is een beetje zoals bij een zelfrijdende auto onder de motorkap kijken, eens goed tegen de banden trappen, er nog een keer omheen lopen, het over het ding hebben, praten, praten, om te ‘bepalen’ of het wel verstandig is hem de weg op te laten. Het vertrouwen of dat voertuig veilig is komt enkel van proberen, testen, eerst in een omgeving waar je geen brokken kunt maken en pas dan heel voorzichtig, weloverwogen, is het verstandig hem in het verkeer los te laten. Het is een ontwikkelproces waar vertrouwen uit ontstaat. Het proces op die manier doorlopen geeft feitelijke informatie voor keuzes.

Dat hebben we met de Wkb niet.

Uitgevoerde pilots, met name binnen de seriematige woningbouw, zijn er op gericht (geweest) initiatieven te belichten vanuit de reeds gemaakte keuze voor privatisering van gemeentelijk toezicht.

De vraag of private partijen toezicht kunnen houden is geen punt. Dat kunnen die partijen prima. Waar het om gaat is hoe privaat en publiek in elkaar haken. Effectief toezicht kan niet zonder handhaving en andersom ook niet. Op het raakvlak zit vooralsnog de uitdaging.

Bij uit te voeren pilots is vaker aan de orde gesteld dat het proefdraaien op landelijke schaal als opdracht van het Rijk naar gemeenten in samenwerking met BWT zou moeten plaatsvinden. Dit heeft geen invulling gekregen. Enkel door pilots op een dergelijke wijze uit te voeren kan de huidige werkwijze worden vergeleken met private kwaliteitsborging. Wat doet de gemeente, wat doet de private kwaliteitsborger, hoe gaat dat in zijn werk, waar hebben we elkaar nodig als het om handhaving gaat, hoe zit het met procedures enz.

Naar mijn mening is dit een vereiste voor de afweging of een stelselwijziging verantwoord is, het testen en het voortschrijdend ontwikkelen. Er was/is slechts één steekhoudend argument dit niet te doen. Een onderdeel van het wetsvoorstel is het prikkelen van de aannemer met de verzwaarde aansprakelijkheid. Deze aanpassing moet er voor zorgen dat de aannemer zelf meer met kwaliteitsborging gaat doen. Dat heeft een hoge verwachtingswaarde. Het is vaker als cruciaal onderdeel in de evenwichtigheid van het wetsvoorstel naar voren gebracht. Of dat met die prikkel in de praktijk zo gaat uitpakken kun je uiteraard niet met proefdraaien testen. Het zou is de volgorde der dingen dan ook logisch zijn (geweest) juist dit aspect te knippen van het toezichtdeel door de wijziging van de aansprakelijkheid zo snel mogelijk door te voeren. Hiermee zou duidelijk worden of deze aanpassing er inderdaad voor gaat zorgen dat aannemers zelf de kwaliteitsborging op orde gaan brengen. Nu is het een aanname.

Het wegnemen van twijfel kan slechts op één manier: alsnog de route bewandelen die de vereiste informatie oplevert voor een feitelijke weging.

De op een na beste manier is een fasering beloven’ met de nodige veiligheidspalletjes, momenten van bezinning enz. Een dergelijke route is de praktijktest nadat de wettelijke keuze is gemaakt en een ommezwaai, in praktische zin, nagenoeg onomkeerbaar is geworden. Gaat de knop om dan heeft dat verstrekkende consequenties voor de BWT-organisatie. Dat maak je niet, bij nader inzien, maar weer even ongedaan.

Op 30 april jl. heeft onze minister aangegeven vanwege te voeren overleg met betrokken partijen nog enkele weken extra tijd nodig te hebben alvorens er een brief komt over hoe nu verder.