Hieronder is een aantal vragen & antwoorden opgenomen over het wetsvoorstel kwaliteitsborging. Het betreft technische-juridische vragen over met name op welke wijze en waar bepaalde aspecten van de wet geregeld zijn. Voor meer algemene vragen zie de veelgestelde vragen via het menu hierboven. Heeft u zelf een aanvullende vraag, mail ons of stuur uw vraag in via het contactformulier.
Is dit hele wetsvoorstel of volgt er nog meer?
Op 21 februari 2017 is het voorstel van Wet kwaliteitsborging voor het bouwen door de Tweede Kamer aangenomen. Zoals in diverse artikelen van de wet is te lezen, is een ‘kapstok’ ingebouwd om ‘bij algemene maatregel van bestuur’ nadere regels regels te stellen. Vervolgens zullen enkele details nog bij ministeriële regeling worden vastgelegd.
- De algemene maatregel van bestuur (AMvB) zal een aantal nieuwe artikelen toevoegen aan het Bouwbesluit 2012 waarin aanvullende regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van de Wet kwaliteitsborging. Zo zal er in het Bouwbesluit worden bepaald hoe gevolgklasse 1 er uit komt te zien (7ab, eerste lid), nadere regels inzake instrumenten (7ac, derde lid) en welke informatie er aan de Toelatingsorganisatie moet worden verstrekt (7ah, derde lid). De concepttekst van de AMvB zal dit voorjaar ter consultatie worden gepubliceerd.
- In aanvulling op de nadere uitwerking in het Bouwbesluit 2012, zullen de laatste details van de wet worden uitgewerkt in de Regeling Bouwbesluit. Dit zal onder meer gaan om het minimale opleidingsniveau van medewerkers van kwaliteitsborgers en (eventueel) verplichte inspectiepunten.
Hoe is nu geregeld dat er geen toets aan het Bouwbesluit meer plaatsvindt?
Het schrappen van de preventieve toets wordt geregeld – in artikel II van de wet – door aanpassing van artikel 2.10 van de Wabo. In artikel 2.10 van de Wabo zijn de weigeringsgronden van een omgevingsvergunning voor het bouwen opgenomen. Het nieuwe vierde lid geeft als extra weigeringsgrond voor een aanvraag informatie waaruit blijkt dat een passend instrument voor kwaliteitsborging wordt toegepast. Het nieuwe derde lid schrapt de de toets aan het Bouwbesluit.
3. | Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op: | |
a. | de categorieën bouwwerken ten aanzien waarvan het bouwen krachtens artikel 7ab van de Woningwet wordt onderworpen aan een instrument voor kwaliteitsborging; | |
b. | bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere categorieën bouwwerken. | |
4. | In de gevallen, bedoeld in het derde lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd, indien uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden niet blijkt dat wordt voldaan aan de in artikel 7ab, derde lid, van de Woningwet gestelde eisen. |
In het eerste lid, onder a, waarnaar in het nieuwe derde lid wordt verwezen staat – kortweg – “een vergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet aan het Bouwbesluit voldoet”. Voor bouwen met toepassing van een instrument en voor Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken is het Bouwbesluit dus geen weigeringsgrond meer. Ook al zou een gemeente fouten tegenkomen, dan nog moet de vergunning worden verleend. Wat niet wil zeggen dat die fout ook gebouwd mag worden natuurlijk… Uit de systematiek van de Wabo volgt vervolgens dat de Bouwbesluitinformatie behorende bij het bouwplan niet meer aangeleverd hoeft te worden. Immers hoeft alleen informatie aangeleverd te worden die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. En daar hoort het Bouwbesluit niet meer bij.
Vanaf wanneer gaan de regels van de Wkb en hoe zit het met lopende projecten?
Na invoering van de Wkb vallen alle bouwwerken die voldoen aan gevolgklasse 1 onder de nieuwe wet. U kunt dus niet langer dergelijke bouwwerken vergund krijgen zonder een kwaliteitsborger in te schakelen.
- In de Wkb wordt in artikel 8.3a het overgangsrecht geregeld dat lopende projecten niet vallen onder de Wkb. Wat betreft het moeten inschakelen van een kwaliteitsborger (gevolgklasse 1) zal de datum van aanvraag voor de omgevingsvergunning bepalend zijn. Aanvragen gedaan voor invoering van de Wkb vallen – inclusief eventueel bezwaar en beroep – onder het oude recht.
- Wat betreft de aanpassingen in het burgerlijk wetboek zal de datum van het aangaan van de contracten tussen u en uw opdrachtgever bepalend zijn. Eenmaal aangegane contracten blijven dus ongewijzigd. Het dossier (artikel 7.57a) is niet in het overgangsrecht opgenomen. Indien er niets contractueel geregeld is dan zal een dossier dus verplicht zijn vanaf het moment van ingaan van de Wkb.
Voor welke bouwwerken geldt de wet?
Bij welke bouwwerken nu verplicht gebruik gemaakt moet worden van een instrument voor kwaliteitsborging volgt uit het artikel in het Bouwbesluit dat op grond van 7ab, eerste lid wordt toegevoegd. In dat artikel wordt beschreven dat onder de categorieën bouwwerken als bedoeld in de wet vallen bouwwerken:
- die vallen onder gevolgklasse 1 als gedefinieerd in een nieuw voorschrift in het Bouwbesluit 2012. Globaal wordt onder gevolgklasse 1 verstaan: grondgebonden eengezinswoningen, recreatiewoningen, bedrijfshallen inclusief bijvoorbeeld een kantoor of kantine en fiets- en voetgangersbruggen;
- waarvoor een vergunning voor het bouwen is vereist. Bouwwerken die op dit moment vergunningvrij zijn blijven ook vergunningvrij. Er geldt voor vergunningvrije bouwwerken dus geen plicht om een instrument voor kwaliteitsborging toe te passen. Natuurlijk moeten vergunningvrije bouwwerken wel aan het Bouwbesluit voldoen;
- die niet vallen onder de nieuwe categorie bouwwerken die Bouwbesluittoetsvrij worden. Zie voor een nadere uitleg de volgende vraag.
Dus voor alle bouwwerken die 1) vallen onder gevolgklasse 1, die 2) niet vergunningvrij zijn en 3) ook niet vallen de categorie Bouwbesluittoetsvrij, is toepassing van een instrument en de inschakeling van een kwaliteitsborger verplicht.
Welke bouwwerken vallen onder Gevolgklasse 1?
De Wkb gaat in eerste instantie gelden voor bouwwerken die vallen onder Gevolgklasse 1. De gevolgklassen zullen bij AMvB worden vastgesteld. Onder Gevolgklasse 1 valt het bouwen en verbouwen van de volgende bouwwerken:
- Grondgebonden eengezinswoningen en woonboten
- Recreatiewoningen
- Bedrijfshallen (industriefunctie), inclusief een nevenfunctie, zoals een kantine of een kantoortje. Deze categorie is beperkt tot maximaal 50 personen (melding brandveilig gebruik)
- Bouwwerken geen gebouw zijnde tot maximaal 20 meter hoog. Denk aan windmolens, nutsbouwwerken, GSM-masten, duikers, sluisjes, etc.
- Fiets- en voetgangersbruggen
Genoemde bouwwerken zijn geen Gevolgklasse 1 indien bij de bouw gebruik gemaakt wordt van een gelijkwaardige oplossing voor de constructie of brandveiligheid. Ook monumenten worden vooralsnog uitgesloten van de Wkb
Ook aanbouwen, opbouwen, bijgebouwen, etc. op aan of bij bouwwerken die vallen onder Gevolgklasse 1 vallen onder deze gevolgklasse. Het verbouwen van een bouwwerk dat niet valt onder Gevolgklasse 1 valt – voor zover niet vergunningvrij – niet onder Gevolgklasse 1 maar onder de gevolgklasse waar het te verbouwen bouwwerk onder valt. Voor nu wil dat zeggen dat de preventieve toets aan het Bouwbesluit voor die bouwwerken nog door de gemeente wordt uitgevoerd.
Bij functiewijziging of herbestemmen is het eindresultaat bepalend voor de Gevolgklasse. Wordt een winkelpand (geen Gevolgklasse 1) verbouwd tot grondgebonden eengezinswoningen dan is sprake van een bouwproject dat valt onder Gevolgklasse 1.
Wat zijn Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken?
Met de Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken wordt – op grond van artikel 6g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet – al ruim 3 jaar geëxperimenteerd in de steden Almere, Delft, Eindhoven, Haarlem, Haarlemmermeer, Hoogeveen, Schijndel en Zoetermeer. Na inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen wordt de categorie Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken landelijk geïntroduceerd.
Voor Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken moet nog wel een vergunning worden aangevraagd maar – net als bij bouwwerken gevolgklasse 1 – worden deze bouwwerken niet vooraf aan het Bouwbesluit getoetst. Het betreft hier eenvoudige bouwwerken die om redenen van welstand of ruimtelijke ordening nu nog wel vergunningplichtig zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan dakkapellen aan de voorzijde, aan- en uitbouwen die richtingen openbaar toegankelijk gebied gebouwd worden, etc. De volledige lijst – zoals die waarschijnlijk via de AMvB Kwaliteitsborging zal worden aangewezen – is hieronder opgenomen.
1. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, mits niet hoger dan 5 meter; 2. een dakkapel; 3. een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak; 4. een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking; 5. een kozijn, kozijninvulling of gevelpaneel; 6. een zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw; 7. tuinmeubilair; 8. een sport- of speeltoestel voor uitsluitend particulier gebruik, mits uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens; 9. een erf- of perceelafscheiding; 10. een vlaggenmast.
Waar kan ik vinden hoe ‘onafhankelijk’ de kwaliteitsborger moet zijn?
Artikel 7ac, derde lid, onder c, stelt dat een instrument moet beschrijven “op welke wijze de onafhankelijke uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsborging wordt gewaarborgd;”. Bij AMvB is geregeld op welke wijze deze onafhankelijke uitvoering tenminste gewaarborgd moet worden.
"...kwaliteitsborging uitsluitend uitgevoerd wordt door een kwaliteitsborger die niet organisatorisch, financieel of juridisch betrokken is bij het betreffende bouwproject, tenzij deze betrokkenheid uitsluitend voortvloeit uit de overeenkomst tot het uitvoeren van de kwaliteitsborging."
Wat verandert er in de aansprakelijkheid van de aannemer?
Artikel 7:58 van het Burgerlijk wetboek regelt de aansprakelijkheid van de aannemer bij oplevering van het werk. In het derde lid van dat artikel staat hierover dat de aannemer niet aansprakelijkheid is voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. De aansprakelijkheid na oplevering beperkt zich dus tot verborgen gebreken. Alle andere gebreken – die de opdrachtgever dus redelijkerwijs had kunnen ontdekken – zijn volgens de wet kennelijk geaccepteerd. De aannemer is na oplevering gevrijwaard van aansprakelijkheid voor die gebreken.
De Wkb voegt een vierde lid toe aan artikel 7:58
4. In afwijking van het derde lid, is bij aanneming van bouwwerken de aannemer aansprakelijk voor gebreken die bij de oplevering van het werk niet zijn ontdekt, tenzij deze gebreken niet aan de aannemer zijn toe te rekenen. Van dit lid kan niet ten nadele van de opdrachtgever worden afgeweken, voor zover de opdrachtgever een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. In andere gevallen kan van dit lid alleen ten nadele van de opdrachtgever worden afgeweken, indien dit uitdrukkelijk in de overeenkomst is opgenomen.
Als gevolg van dit nieuwe vierde lid blijft een aannemer in geval van een bouwproject ook aansprakelijk voor gebreken die pas na oplevering worden ontdekt. Alleen als de betreffende gebreken niet de fout van de aannemer betreft – ze zijn hem niet toe te rekenen – is de aannemer na oplevering gevrijwaard. Deze aanpassing versterkt de positie van de consument na oplevering omdat – indien er sprake is van een gebrek – de bewijslast bij de aannemer ligt. De aannemer zal moeten kunnen aantonen dat een bepaald gebrek er bij oplevering nog niet was of hem anderszins niet is toe te rekenen. Zo niet dan staat hij aan de lat voor herstel.
Is de klant een bouwconsument dan mag de aannemer zijn aansprakelijkheid niet via een contract beperken (zoals nu bijvoorbeeld in de UAV). Bij professionele opdrachtgevers mag in overleg wel van de verzwaarde aansprakelijkheid worden afgeweken. Zie ook het artikel over aansprakelijkheid elders op de site.
Waar is de Instrumentbeheerder gebleven?
In eerder versies van de (toelichting) op Wet kwaliteitsborging werd gesproken over een Instrumentbeheerder. In het nu voorliggende wetsvoorstel is deze vervangen door een instrumentaanbieder. De reden hiervoor is een praktische: een instrument kan door twee verschillende partijen in de markt worden gezet – zoals nu vaak bij certificeringsregelingen ook het geval – terwijl maar één van beiden de feitelijke ‘beheerder’ is of het beheer bij een centraal college van deskundigen ligt. Aangezien degene die een toegelaten instrument in de markt aanbiedt ook de taak heeft om toe te zien op de juiste toepassing van dat instrument is gekozen voor de term Instrumentaanbieder. Beheerder of opsteller van het instrument kan dus een derde partij zijn en staat dan los van het stelsel.
Een toegelaten instrument is dus altijd één op één gekoppeld met een – toezichthoudende – aanbieder van dat instrument. Bieden twee partijen eenzelfde instrument aan dan worden dat formeel dus twee toegelaten instrumenten waarop door de Toelatingsorganisatie wordt toegezien.
Wat wordt er allemaal nog opgenomen in de ministeriële regeling?
In het antwoord op de eerste vraag hiervoor is uitgelegd dat er nog gewerkt wordt aan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) en aan een ministeriële regeling (MR). In de AMvB wordt op een aantal punten benoemd waar in de MR nog nadere regels gesteld kunnen gaan worden. Punten waar naar alle waarschijnlijkheid nog extra regels over in de MR zullen worden gegeven zijn:
- Onderdelen van bouwwerkzaamheden die in ieder geval gecontroleerd moeten worden. Een kwaliteitsborger moet voor de start van een bouwproject een risicoanalyse maken. De kwaliteitsborging richt zich vervolgens specifiek op de risicovolle aspecten. Dit natuurlijk naast een algemeen toezicht op de overige aspecten. De in de MR opgenomen aspecten moeten te alle tijden als risicovol worden meegenomen bij de kwaliteitsborging. Genoemde voorbeelden hierbij zijn de fundering en de luchtdichtheid van bouwwerken.
- Minimale opleidings- en ervaringseisen. Personen die werkzaam zijn bij een kwaliteitsborger moeten voldoende capabel zijn om die werkzaamheden uit te kunnen voeren. Om die reden wordt in de MR opgenomen wat de minimale opleiding moet zijn en hoeveel werkervaring medewerkers moeten hebben. De regels in de MR zullen gebaseerd zijn op de Kwaliteitscriteria 2.1 die ook gaan gelden voor het bevoegde gezag (gemeenten). In een instrument zullen de globale eisen uit de MR (opleidingsniveau en aantal jaren ervaring) geconcretiseerd moeten worden naar opleiding en werkervaring.
Heeft uw zelf nog vragen?
Aanvullende vragen kunt u stellen via onze contactpagina